Van Flevomeer naar IJsselmeer

Net als andere delen van Nederland kent ook het IJsselmeer gebied een bewogen en gelaagde geschiedenis. Wat nu water is was eens land en andersom.

Na de laatste ijstijd was het IJsselmeergebied een zandlandschap waar rivieren en beken doorheen liepen. Hier leefden mensen: jagers en vissers.

Overstroming

Vanaf ongeveer 6000 voor christus, na de Storrega tsunami, verandert het noordelijke deel van het gebied in een wadden- en kwelder landschap. Vanaf het oostelijke en zuidelijke deel, waar grond hoger ligt, stromen geulen en riviertjes met zoet water naar de Noordzee. Rond Almere stroomt de Eem. Deze is nog altijd zichtbaar in het landschap.

De mensen die hier woonden werden oorspronkelijk beschreven als kleine groepjes die op de keileemheuvels en zandruggen woonden en rondzwierven door het landschap als jagers en verzamelaars. Nieuwe studies en vondsten hebben ondertussen aangetoond dat het landschap al snel weer begroeid was. Dat maakte mogelijk om hier te wonen.

Veel van de sporen van deze mensen zijn vernietigd met het verdwijnen van de bodem. Maar de laatste tijd wordt er weer steeds meer uit deze periode gevonden. Archeologische opgravingen in elders, in toen vergelijkbare landschappen, laten ook zien wat er toen mogelijk was. Denk bijvoorbeeld aan Star Carr.

Natuurlijk is er veel vis, die op grote schaal gevangen en verwerkt wordt. Zo is er het enorme visweer dat we vonden in Almere. Er worden op grote schaal hazelnoten geoogst en verwerkt. Er wordt op watervogels bevers en herten gejaagd. Bootjes maakten het gemakkelijk dit alles te transporteren.

Ontginning en erosie

De ontwatering van het gebied verslechtert, waarschijnlijk door de grotere aanvoer van zand en slib uit ontgonnen gebieden stroomopwaarts. Daar wordt de grond niet meer vastgehouden door de bomen. Nieuwe bewoners, boeren, die vee hebben meegebracht, hebben die omgehakt en afgebrand om hun vee te laten grazen.
De Eem slibt langzaam dicht. Het gebied verdrinkt en er ontstaat een enorm veenmoeras.

Boeren

Boeren trekken het gebied in omdat ze grasland nodig hebben voor hun koeien. Door greppels te graven en kleine dijkjes aan te leggen wordt de grond ontwaterd en voor grazen geschikt gemaakt. Het veen begint uit te drogen en in te klinken. Kleine veenmeren ontstaan. Een paar veenmeren groeien aan elkaar tot mare flevum: het Flevomeer.

Romeinen

In de ijzertijd beginnen de romeinen waterwerken aan te leggen. Hoewel niet precies bekend is wat ze wel en niet hebben gegraven is het aannemelijk dat ze de verbinding tussen de Rijn en de IJssel hebben uitgediept. De reden daarvoor was de noodzaak om met hun schepen van de Rijn naar het noorden te varen om de gebieden daar te veroveren. De stroom zoet water naar het Flevomeer wordt in ieder geval groter.

Tegelijkertijd gaan de mensen die in het veengebied wonen door met het ontginnen en ontwateren van de veengebieden voor landbouw. De bodem klinkt verder in en de zoete binnenmeren in het veengebied worden steeds groter.

Door de steeds grotere aanvoer van zand en slibt de monding van het Oer IJ ( bij het huidige Castricum) aan het begin van de jaartelling dicht. De afvoer van regen en rivierwater wordt overgenomen door het Flevomeer en het Vlie: de opening tussen Texel en Vlieland. De afwatering loopt voortaan via de Waddenzee naar de Noordzee.

In de middeleeuwen worden de veenmoerassen in en rond het IJsselmeer gebied grootschalig ontgonnen om te gebruiken als landbouwgrond. Mede door deze ontginningen groeit het Flevomeer en krijgt het Vlie steeds meer invloed in het gebied.

Grote delen van het veengebied verdwijnen in de golven. Hele dorpen gaan mee. Het water wordt steeds zouter. De Zuiderzee is ontstaan.